- Streek
- Thema's
- Projecten
- Samen aan de slag
- Publicaties
- Over ons
- Belevingskaart
Een groot deel van wat het Meetjesland wordt genoemd, behoort tot de Vlaamse Zandstreek. De ontwikkeling ervan hangt samen met die van de Vlaamse vallei. Het ontstaan van die Vlaamse vallei gaat terug tot de periode van de laatste IJstijden (116 000- 11000 jaar geleden).
Over de naam van het Meetjesland doen verschillende verklaringen de ronde. Enerzijds is er de lengtemaat ‘gemet’ (meervoud ‘gemeten’) waarmee oppervlaktes van percelen werden aangeduid in vroeger tijden; anderzijds zou de naam verwijzen naar de langgerekte percelering van landbouwgronden, haaks op de (landbouw)wegen.
Hoe herkennen?
Het zuiden van het geografische Meetjesland (Aalter, Nevele) wordt begrensd door een noordoostelijke uitloper van het zogenaamde Plateau van Tielt en vormt de overgang tussen de zanden de leemstreek.
Hier begint een ander landschapstype: het kouter- en bulkenlandschap. Echte kouterlandschappen komen voor in de Vlaamse Ardennen. In dit deel van het Meetjesland spreken we van zogenaamde akkers of 'Open Fields'.
Tijdens de vroege Middeleeuwen werden rond de bebouwde kernen stukken vruchtbaar land in akkers omgezet. Naarmate het bevolkingsaantal groeide, steeg de vraag naar grond. De vroegmiddeleeuwse akkers werden uitgebreid tot grote, aaneengesloten blokken : de kouters. Tussen de kouterruggen liggen lager gelegen matig natte gronden. Ze zijn moeilijker te bewerken. Ze zijn later ontgonnen en de ontginning gebeurde individueel (tegenovergestelde van een kouter). In tegenstelling tot de open kouter heeft het landschap er een gesloten karakter. Het zijn de zogenaamde bulken. De grote, open kouters op de microruggen contrasteren met de kleinschalige, door knotbomen omsloten bulken in lager gelegen gebieden. Vooral (knot)populier, (knot)els en (knot)wilg werden traditioneel aangeplant in de 'bulken'
Hoe herkennen?